Vanuit de arbeidersklasse bijvoorbeeld?
Eigenlijk niet, nee. De voornaamste binnenlandse bezwaren tegen Belgische kolonies in de 19de eeuw waren de kostprijs en de economische leefbaarheid van die ondernemingen. Integendeel zelfs, humanitaire argumenten werden voornamelijk door de voorstanders van kolonisatie gebruikt: inheemse volkeren moesten bevrijd worden van slavenhandelaars, heidendom, primitieve leefomstandigheden, stammenconflicten...
In de VS en het VK (en Nederland) waren er wel al antikoloniale bewegingen in de 19de eeuw, die meestal gegroeid waren uit abolitionistische bewegingen (tegen slavernij) en religieuze wortels hadden. Die landen hadden uiteraard al veel eerder kolonies, en waren ook bij slavenhandel betrokken, hetgeen ook aanleiding kon geven tot die tegenbewegingen. Vanaf 1830-1860 bereikten die anti-slavernijbewegingen hun doel, en verlegden ze hun aandacht en werkterrein naar de behandeling van 'vrije' inboorlingen, ook buiten het eigen grondgebied.
in 1787 ontstond, in de periode van de Verlichting, de Society for the Abolition of the Slave Trade in Britain die 20 jaar later erin slaagde om slavenhandel binnen het VK te verbieden.
In 1823 werd de Society for the Mitigation and Gradual Abolition of Slavery Throughout the British Dominions opgericht, dat memoires van ontsnapte slaven publiceerde. Een radicale groep binnen die society slaagde er in 1833 in om via wetgeving slavernij te verbieden. Pas rond 1838 werd dat verbod overal toegepast in de Britse kolonies.
Zo ontstond in 1839 uit de assen van die groep een British and Foreign Anti-Slavery Society (ASS), dat het jaar nadien al een internationaal congres organiseerde met vooral Amerikaanse deelnemers - waar overigens al onmiddellijk een afscheuring ontstond van een groep die ook vrouwelijke vertegenwoordigers wilde toelaten. Vanaf 1865 verschoof de aandacht naar het Midden-Oosten en Afrika.
Al eerder, in 1837, werd een Aborigines' Protection Society (APS) opgericht, vooral uit de hoek van Quakers. Ze was niet tegen kolonialisme gericht, uiteraard ook niet tegen religieuze missies, maar haar voornaamste strijdpunt waren gelijke rechten. Ze verzette zich tegen elke regelgeving gebaseerd op ras; maar anderzijds was er geen spoor van bijvoorbeeld culturele of religieuze bescherming van inboorlingen. Na mislukte expedities in West-Afrika, richtte de organisatie zich vooral op etnologische studies van Afrikaanse en Nieuw-Zeelandse volkeren. Toch bleef ook het activisme binnen de groep groeien: leden kochten grond voor inheemse volkeren in Canada, publiceerden pamfletten tegen Britse expedities in Soedan en verzamelden informatie over gruwelijkheden begaan door kolonialen in Afrika.
Voor Midden-Afrika waren de eerste antikoloniale stemmen dan ook allemaal Brits. De kritiek betrof niet slavernij, maar extreme uitbuiting en mishandeling.
In 1904 richtten Morel, Casement en Guinness ook een bijzonder krachtige lobbygroep op, de Congo Reform Association, die vooral via literaire werken de publieke opinie omkeerde, met leden als Joseph Conrad (die al in 1899 Heart of Darkness had uitgegeven), Mark Twain (King Leopold's Soliloqui, 1905) en Arthur Conan Doyle (The Crime of the Congo, 1909).
Zoals ik eerder al aangaf, was de socialistische BWP aanvankelijk gekant tegen elke vorm van kolonialisme, voornamelijk uit vrees voor de grote kosten van een kolonie. Of de ontginning van Midden-Afrika winstgevend zou zijn, was aanvankelijk een groot vraagteken, en de handel in wilde rubber die onder Leopold II zo gruwelijk winstgevend was geweest, was in elkaar gezakt. Emile Vandervelde en later Jules Mathieu dienden hun partijgenoten in de periode 1909-1920 te overtuigen van de zin van een Belgische kolonie in Midden-Afrika, net op basis van voornamelijk humanitaire argumenten, ontleend aan de Britse antikolonialisten. Volgens Vandervelde en Mathieu moesten de Belgische socialisten ervoor zorgen dat de onvermijdelijke overname tot een modelkolonie leidde. Achter de schermen hadden de Belgische socialisten vanaf 1918 ook grote belangen in Kongo: de Bank van de Arbeid investeerde er in mijnen en plantages. Dat ze dat echter niet openlijk konden doen, bewees dat er binnen de BWP nog veel tegenstand bestond tegen koloniale avonturen - een kritiek herhaaldelijk geformuleerd door bijvoorbeeld Louis de Brouckère, net weer op basis van de Britse argumenten.
Bron: Guy Vanthemsche, De Belgische socialisten en Congo 1895-1960, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, 1999/2, Gent, 1999, p. 31-66.
Er zijn nog geen reacties op deze vraag.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.