Een beeld dat de samenstelling van een komeet goed beschrijft, is dat van een 'vuile sneeuwbal'.
De zon en de vier reuzenplaneten (Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus) zijn vooral gasbollen, maar de andere lichamen uit ons zonnestelsel bestaan uit vaste stoffen. Dicht bij de zon is een samenstelling zoals die van de Aarde (een grote rotsbol) typisch. Ver van de zon is het zo koud dat ook water en andere moleculen daar vast zijn (ijs), daar waar die dicht bij de zon eerder damp en dus gas zijn.
De kometen, maar ook sommige satellieten van de reuzenplaneten, bestaan zo voor een groot deel, misschien wel de helft, uit ijs. Wanneer ze om een of andere reden dicht bij de zon komen, dan wordt dat ijs omgezet in damp (het 'sublimeert'). De straling van de zon blaast die damp dan weg, en de komeet krijgt een mooie staart.
De satellieten van de reuzenplaneten blijven netjes op hun plaats zitten. Maar kleine 'vuile sneeuwballen' ver van de zon, die normaal een baan ver van de zon blijven beschrijven, kunnen door de aantrekking van een planeet uit die baan gehaald worden, en dan kan het gebeuren dat ze dichter bij de zon komen en dus komeet worden. Ze blijven dan een baan beschrijven die hen telkens opnieuw dicht bij de zon brengt, en telkens verliezen ze een beetje van hun ijs. Na vele omlopen schiet er dan niet veel meer van dat ijs over, en is het object een donker stukje steen dat rond de zon blijft draaien.
Er zijn nog geen reacties op deze vraag.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.