De mens heeft een hoge voortplantingsratio. Onze soort is daardoor tot 12 maal vruchtbaar per jaar terwijl de naaste familieleden, de mensapen, maar 1 tot 2 keer per jaar bronstig zijn. Is die aanpassing van onze soort een vorm van evolutionaire overlevingsstrategie of zijn er andere verklaringen?
In vergelijking met andere mensapen en diersoorten wordt de mens gekenmerkt door een zeer lange afhankelijkheid van kinderen voor ouderzorg. Tot minstens 10-jarige leeftijd vergen kinderen veel zorg. De eerste drie jaar zijn ze bijna hulpeloos. Dit heeft te maken met de langere ontwikkelingstijd van onze hersenen. De moeder kan deze zorg moeilijk alleen aan in natuurlijke omstandigheden. Daarom is/was vaderzorg belangrijk in onze soort om de voortplanting efficiënt te maken. Wanneer een vrouw slechts korte tijd ontvankelijk zou zijn voor seks, zou de kans groot zijn dat de man zijn aandacht ging richten op andere vrouwen. Bovendien is het voor een man moeilijk om te weten of de kinderen van een vrouw ook wel degelijk van hem zijn. En waarom zou hij veel moeite steken in de zorg voor iemand anders’ kinderen? In de natuur draait alles om het bevorderen van de reproductie van de eigen genen. Dit alles stimuleerde de evolutie van stabiele paarvorming en monogamie bij de mens. Bijna voortdurende ontvankelijkheid van de vrouw voor seks maakt daar deel van uit: seks als bindmiddel. Daarnaast zijn er een aantal anatomische aanpassingen zoals verlies van penisbeen en penisstekels in onze soort die hier ook mee te maken hebben (seks moet leuk zijn voor beide partners).
Dit is althans de belangrijkste theorie achter uw vraag.
Mijn bemerkingen. 1. De lange zorgsituatie van het nageslacht: is dit geen gevolg van de culturele ontwikkeling van de mens, van de verdere ontwikkeling van het brein? Bij mensapen is die veel korter! 2. Seks als bindmiddel tot monogamie? Bij de bonobo, onze dichtste verwant, is er veel meer seksuele activiteit dan bij de mens in het dagelijks handelen. Het dient het om nog meer dan louter voortplanting en binding van paren. Ze kennen ook geen monogamie zoals wij. 3. 80% van de mensen in de wereld zijn polygaam, monogamie is in de minderheid. De hedendaagse theorie is duidelijk niet perfect, of wel?
1. De ontwikkeling van ons brein kan deels gekwantificeerd worden door haar omvang. Gemiddeld 1250 g bij een volwassene en 410 g bij een chimpansee. De toename van ons hersenvolume is geen gevolg van culturele ontwikkeling, maar een evolutie met sterke selectiedruk bij onze voorouders tijdens de laatste twee miljoen jaar (af te lezen uit schedelvolumes van fossiele homininen), die juist culturele ontwikkeling later mogelijk maakte. Die evolutie van grotere hersenen had wel een probleem tot gevolg: het grotere hoofd kon niet meer door het geboortekanaal van de moeder (veel breder bekken ontwikkelen was ook geen optie bij de tweebenige gang van de mens). Ten minste als onze babies zouden geboren worden op eenzelfde maturiteitsstadium als andere mensapen. De oplossing bestond erin geboren te worden in een vroeger stadium van foetale ontwikkeling, waarbij de hersenen nog lang niet volgroeid zijn. Gevolg: het kind is hulpeloos en heeft een veel langere en intensere afhankelijkheid van zijn ouder(s) dan het geval is bij andere mensapen. Paternale ouderzorg en monogamie zouden dus daarvoor noodzakelijk geweest zijn. 2. Bonobo’s hebben inderdaad een andere strategie gevolgd, zoals wel vaker het geval is in de evolutie: er worden zeer veel verschillende strategieën ontwikkeld. Ze hebben trouwens ook een ander voedingspatroon (voornamelijk plantaardig). Voor de groei van onze hersenen hebben wij, onze kinderen vooral, relatief meer eiwitten nodig in de voeding. Onze verre voorouders gingen op jacht om meer eiwitrijk dierlijk voedsel te kunnen consumeren. Moeders met kleine kinderen konden wellicht niet mee op jacht en waren afhankelijk van wat men met hen wilde delen. Een vaste partner/vader is dan ook belangrijk. 3. Ik weet niet waar u dat haalt dat 80% van de mensen polygaam zouden zijn. Het cijfer dat ik terugvind is 2%. Een kleine minderheid dus. Genetisch onderzoek heeft ook uitgewezen dat onze soort hoofdzakelijk monogaam is geweest, en dat pas na de overgang van jager-verzamelaar naar landbouwer-herder polygamie is opgekomen in sommige populaties. Ik denk dat de theorie wel degelijk sterk staat hoor.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.