Ik vraag me af of de Duitsers de Atlantikwall niet veel sterker hadden kunnen uitbouwen zodat die moeilijker te doorbreken zou geweest zijn door de geallieerde invasielegers. Op D-Day bestonden de verdedigingswerken op de stranden van Normandië uit Tsjechische kegels, Belgische poorten, mijnen en mitrailleursnesten, kanonnen en vooral veel beton. De geallieerde troepen beschikten echter over manieren om al deze verdedigingsvormen onschadelijk te maken. Hadden de Duitsers geen manier kunnen bedenken waar zowel infanterie als tanks niet tegen opgewassen waren? De Duitsers hadden immers, dacht ik, een 2-tal jaar de tijd gehad om de Atlantikwall uit te bouwen. Hadden ze bijvoorbeeld niet een prikkeldraad onder stroom kunnen zetten over de hele lengte van het strand? Of kunnen tanks daar gewoon doorheen rijden?
Je hebt een boeiende vraag, waarop veel antwoorden mogelijk zijn!
Een eerste antwoord is dat Erwin Rommel eind 1943 verantwoordelijk werd voor de Atlantikwall, en na inspectiebezoeken besloot om de verdediging te versterken. Die 'derde fase' van de uitbouw was nog niet afgerond in juni 1944. Rommel wilde vooral de verdedigingslinies op de kustlijn, op het strand en in de branding uitbreiden, zowel met obstakels (landmijnen, betonnen versperringen, prikkeldraad) als met verdedigingsstellingen (bunkersystemen). Een elektrische versperring zou technisch zeer moeilijk geweest zijn door de lange afstanden, de nodige energie en het vochtige klimaat met grote getijverschillen - bovendien is het twijfelachtig of het veel landingstuigen zou hebben kunnen tegenhouden.
Een tweede probleem was dat Rommel inzette op een erg statische verdediging. Dat was erg ongewoon voor hem. Hij vreesde immers de geallieerde luchtmacht, en had daarom weinig vertrouwen in het verplaatsen van zijn eigen troepen voor mogelijke tegenaanvallen. De enige mogelijke uitweg die hij zag, was die van een zeer gefixeerde verdediging van de strandlijn zelf, met kanonnen en manschappen die vastzaten op hun plaats. Voor een tweede verdedigingslijn rekende Rommel vooral op een eeuwenoude tactiek, die van onderwaterzettingen. Luchtlandingen werden op 6 juni effectief sterk bemoeilijkt door die maatregelen. De grote getijverschillen in Normandië maakten het bovendien moeilijk om dat soort verdedigingen op te stellen: een strand kon op enkele uren tijd spectaculair veel groter of kleiner worden.
Een derde probleem is duidelijk wanneer je naar een landkaart kijkt: men wist niet waar er een mogelijke landing zou plaatsvinden, en had bijna 2700 kilometer kust te verdedigen, hetgeen erg moeilijk bleek, zeker wanneer je de problemen hierboven (plotse inhaalbeweging, en focus op vaste versterkingen op de kustlijn zelf).
Toch bleek de Atlantikwall een zeer harde noot om te kraken. Op de Normandische landingsstranden lukte dat, maar de versterkingen van Duinkerke, St Nazaire en de Kanaaleilanden bleven tot na de val van Berlijn onder Duitse bezetting; de geallieerden vielen die wijselijk niet aan.
Er zijn nog geen reacties op deze vraag.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.