Het Duitse 'Uranprojekt' (uraniumproject) is nooit erg ver geraakt. In 1938 ontdekten Otto Hahn, Lise Meitner en Fritz Strassman in Berlijn de kernsplijting, maar nog in december van dat jaar moest Meitner, die van Joodse afkomst was, Duitsland ontvluchten. Ze werd bij de publicatie van de onderzoeksresultaten in januari en februari 1939 dan ook niet vermeld. Noch Hahn, noch Strassman was nadien betrokken bij verder nucleair onderzoek in nazi-Duitsland.
In april van dat jaar zagen enkele onderzoekers aan de Universiteit van Göttingen daarin potentieel voor militaire toepassingen, en vormden ze de eerste, eerder informele 'Uran Verein', met o.a. Hans Geiger in de rangen. Bij de mobilisatie in september 1939 viel de groep al snel uit elkaar, omdat de drie initiatiefnemers van de groep, Wilhelm Hanle, Gerhard Hoffmann en Georg Joos, werden opgeroepen voor dienstplicht.
In september 1939 startte het Heereswaffenamt van de Wehrmacht een 'Uran Verein' om op drie manieren te zoeken naar militaire toepassingen van kernsplijting: een energiereactor ('Uranmaschine'), de aanmaak van zwaar water voor een waterstofbom en het isoleren van isotopen voor de aanmaak van verrijkt uranium (voor bijvoorbeeld een plutoniumbom). Een echte hiërarchische aansturing was er echter niet, zodat er rivaliteit ontstond tussen onderzoekers als Kurt Diebner, Erich Schumann, Walther Gehrlach. Bovendien waren veel wetenschappers van joodse afkomst - zoals Lise Meitner - het land ontvlucht, ondergedoken of in het slechtste geval uit hun functies ontheven, en hadden andere specialisten, zoals Hahn en Strassman, hun medewerking afgewimpeld.
In januari 1942 werd het hele project overgeheveld naar de Reichsforschungsrat, zij het dat het budget van militaire kant bleef komen. Het werd daarbij echter verspreid over zeven onderzoekscentra, die onderling weinig communiceerden. Typerend is dat velen onder hen niet eens beseften dat één van de beoogde eindproducten een atoombom zou zijn, en dat ook Adolf Hitler zelf amper op de hoogte bleek te zijn van de opzet van het programma - Albert Speer wilde eerst toonbare resultaten alvorens hem op de hoogte te brengen. Er was een intern tijdschrift, Kernphysikalische Forschungsberichte, maar dat werd als uiterst geheim bestempeld en amper verspreid. In december van dat jaar duidde Hermann Göring eerst Abraham Essau als wetenschappelijk coördinator aan, een jaar later Walther Gehrlach. Albert Speer, die nooit echt geloofde in de haalbaarheid van een atoomwapen, liet het onderzoek van dan af focussen op de ontwikkeling van een energiereactor, en liet vanaf de zomer van 1943 het gros van het Duitse uranium opgebruiken in de aanmaak van munitie.
Wat ook meespeelde, was een sterke politisering van het Duitse kernonderzoek, waarvan de Heisenberg-affaire een toppunt was: toen de leerstoel van de fysicus Arnold Sommerfeld in München vrijkwam (omdat Sommerfeld vurig tégen jodenvervolging pleitte), mengde de SS zich met de benoeming van diens opvolger Heisenberg, die het naar hun aanvoelen teveel voor Joodse wetenschappers opnam, en in het bijzonder de inzichten van Albert Einsteins relativiteitstheorie. Door die politisering ging ook een hele generatie jonge kernfysici verloren: ze hadden geen degelijke opleiding in eigen land meer.
Na de oorlog was er ook sprake van moedwillige sabotage door Heisenberg zelf, die plannen zou hebben gelekt via Nils Bohr, maar daar blijkt zeer weinig bewijs voor te zijn, en Bohr zelf sprak dat ook tegen. Ook was er de raid in februari 1943 op de Noorse productiesite van zwaar water in Vemork, Operation Gunnerside, maar die zorgde hooguit voor vertraging en de site werd snel weer opgebouwd.
Hoewel geallieerden gevreesd hadden voor een nazi-atoomwapen, bleek al snel na de extractie en ondervraging van Duitse nucleaire wetenschappers (Operatie Epsilon, het afluisteren van tien van hen) dat ze om diverse redenen nooit ver waren gevorderd. De transcripten van die 'Farm Hall Tapes' werden in 1992 vrijgegeven.
In 2005 publiceerde de Duitse historisch econoom Rainer Karlsch het boek 'Hitlers Bombe', waarin hij stelt dat de nazi's wel degelijk een vuile splitsingsbom in een vergevorderd stadium bezaten, ontwikkeld door Diebners ploeg in Thuringen, maar hij moest later toegeven dat zijn bewijs daarvoor niet sterk was: een patent op een plutoniumbom uit 1941 (gebaseerd op een theoretisch inzicht), een atoomtest bij het concentratiekamp Ohrdruf in maart 1945 (waar hij hoge stralingswaarden noteerde, hetgeen bij latere tests uitgesloten werd). Er kwam ook uit natuurkundige hoek veel kritiek op het gebrekkige inzicht van de auteur.
Er zijn nog geen reacties op deze vraag.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.