Een leerling van mij (basisschoolleeftijd) is heel geïnteresseerd in de natuur. Ze denkt verder door dan anderen. We hebben het gehad over 'evolutie', maar dat is voor haar niet voldoende als verklaring, maar eerder aanleiding om nog verder te denken. Haar twee grootste vragen zijn: Hoe is het 'allereerste' zaadje ontstaan? (maar is er eigenlijk wel een antwoord op die vraag?) En dan wil ze ook graag weten hoe planten zaden en bloembollen vormen. Kunnen jullie mij helpen om haar een antwoord op die vragen te geven?
Beste,
Tof dat jongere kinderen zich kunnen interesseren in dergelijke materie en ook de vragen durven stellen. Ook super van u dat u antwoorden zoekt op die vragen.
Ik ben zelf bioloog, en vond vooral de eerste vraag interessant (van de andere vraag ken ik het antwoord) zodat ik het eens opzocht.
1. ontstaan van de eerste zaden: dit zou gepaard gaan met de vorming van de landplanten. Er waren hier twee hypothesen rond: de oudste is ondertussen verlaten: groenwieren zouden op het land terecht gekomen zijn en zo verder geëvolueerd zijn tot mossen. Mossen (en nog vele andere groepen organismen) hebben 2 verschillende levenscycli. Een haploïde (met 1 set chromosomen) en een diploïde (met 2 sets chromosomen). Deze met 2 sets chromosomen zou nauw beginnen samenwerken hebben met deze met 1 set chromosomen en daaruit zou dan een embryo ontstaan zijn.
De tweede, momenteel meer aangenomen theorie, zegt dat de organismen met 2 sets chromosomen ontstaan zijn uit deze met 1 set en dat beide heel nauw met elkaar verbonden waren. Letterlijk verbonden: de ene werd zelf gevoed door de andere, waaruit dan een 'embryo vebonden met de moeder' ontstaan is. Dit zou dan een zaad zijn. De zaadplanten zijn geboren...
Deze planten en zaden kwamen in een wereld terecht die totaal anders was als de waterwereld waarin de voorouders (die groenwieren) leefden (vrije zuurstof, zon, warmte,...). Daarom moesten aanpassingen gebeuren om zich te beschermen en ging het embryo (de zaden) goed beschermd worden in de moederplant.
2. En zo komen we aan bij de tweede vraag: een bloem heeft een stamper met daarrond meeldraden. De stamper bezit onderaan een vruchtbeginsel: daar zitten de eicellen. De meedraden produceren zaadcellen. Door de bijen komen zaadcellen op de stempel (bovenkant) van de stamper terecht. De zaadcellen (stuifmeel) kunnen dan door een fijn buisje afzakken naar de eicellen in ze bevruchten. Hierdoor krijg je kleine embyo's met veel voedingsstoffen errond: de zaden.
Bekijk een appel: de pitjes zijn de zaden, het klokhuis was het vruchtbeginsel. Het kroontje was waar de bloem en de meeldraden stonden. De appel is dus een sterk uitgegroeide basis van de stamper (vruchtbeginsel). De appel wordt dus aan de onderkant van een bloem gevormd.
Bij Bloembollen is het iets anders: bloembollen zijn een asexuele manier van voortplanten. De bloem geeft de zaden, maar bloembollen zijn een extra manier van overleven van de plantensoort. Ze maken extra bloembollen aan die dan het jaar erop zelf ook zullen bloeien. Bloembollen zijn vertikale ondergrondse scheuten hoofdzakelijk bestaande uit een vergrote basis en blaadjes die voedsel bevatten. Verschillende lagen van de veranderde blaadjes zijn vastgehecht op de korte stengel zoals zichtbaar wanneer een ui overlangs gesneden wordt.
Ik hoop dat dit alles een beetje begrijpbaar is. Het is niet eenvoudig om dit alles uit te leggen zonder gebruik van de specifieke termen, maar ik hoop dat je hier toch even verder mee kan.
Groeten,
Christine
Er zijn nog geen reacties op deze vraag.
Enkel de vraagsteller en de wetenschapper kunnen reageren op een antwoord.
Doctoraat: ontwikkelingsbiologie op zebravis, tandontwikkeling, genexpressiepatronen (ISH), in vitro culturen van weefsels, histologie (LM en TEM) Lesopdracht: labo biotechnologie, biochemische analysetechnieken, immunologie. Milieuvakken.